vrijdag 29 april 2022

VI - Het scheppen van een bovenwereld - Inleiding op de reeks Sociaal-esthetische Studies

 De reeks Sociaal-esthetische Studies, die met dit eerste nummer wordt ingeleid, zou in oude tijden nauwelijks een rechtvaardiging van haar tekstaanbod nodig hebben gehad, zoals men die vandaag de dag vermoedelijk wel verwacht. De verbinding van het sociale met het esthetische lijkt, gezien de toestand van ons openbare leven slechts bevreemding te kunnen wekken. Immers, de omstandigheden waarin wij actief en passief verwikkeld zijn, ontberen enerzijds iedere aantrekkingskracht voor de goede smaak, anderzijds lijkt het nuttige dat wij noodzakelijk achten hoogstens de schone schijn, amper de schoonheid zelf te behoeven. Met elke blik die we meer dan 150 jaar terugwerpen, worden we derhalve gewaar - wellicht met verwondering, wellicht met schrik gelet op de saaiheid van onze gewoonten of onze behaaglijke zelfwaan - welke waarde de ons voorafgaande beschavingen hechtten aan de harmonische vorming van hun representatief uiterlijk en met welke trots de groten van die wereld vervuld waren bij het impulseren en scheppen van een bovenwereld. En hoe verder wij de tijdperken terug volgen in de richting van de oertijd, hoe ondubbelzinniger ons de gebundelde kracht van nationale culturen in werken van schoonheid voor ogen treedt. Het oprichten van het edele werd niet in loondienst gedaan, maar bestond in een vreugdevol-blij bekentenis, het bestaan was geen vertering van indrukken, maar de tuinierende cultivering van de zich in het Rijk vertakkende uitdrukkingskracht. Die volkeren vormden zichzelf doordat ze de wereld vorm gaven, niet om door een borstwering van het nuttige hun overleven veilig te stellen, maar om het beeld van hun (hoe dan ook onwillekeurige) zelfkennis als het in zichzelf gelukzalige en daarom heilige af te schilderen.      

De sociale esthetica is de wetenschap van de toekomst, zoals de esthetisering überhaupt de toekomst van de wetenschap is. Een esthetische wetenschap moet de grondslag leggen voor de toekomst van onze beschaving, voor zoverre deze nog een toekomst beschoren is. Met esthetisering zoals die hier naar voren wordt gebracht, is echter niet esthetiserende sentimentaliteit bedoeld. Veeleer legt ze getuigenis af van het kennen dat de fundamentele eis van onze tijd gewaar wordt, omdat het voldoet aan de eis die het aan zichzelf moet stellen. Dit is het onbevooroordeeld observeren van zijn eigen activiteit. Immers, het kennen doet uit ongevormde waarnemingsstof door de evidentie van de idee de bewustzijnsgestalte van onze wereld ontstaan. Dit ligt niet in een soort afbeeldend begrijpen, maar in een mee vormend mee-voltrekken van de door onze zintuigen in zijn oertoestand terug gevormde werkelijkheid. Hier wordt ook in deze reeks geschriften (zoals eveneens elders in het werk van de schrijver) nader op ingegaan. Op het hoogtepunt van zijn kennend bestaan is de mens daarom niet een door informatie-huiveringen en overlevingsdwingelandijen in zijn onder noodweer opgetrokken toevalsnis teruggedrongen wezen, maar een scheppende vormgever die zijn oprichten van een wereld van bewustzijnsvormen nog door zijn eigen vrijheidsgestalte verheft, een vrijheidsgestalte die hij uit zijn oprichten zelf omhoog stuwt. De zin van zijn bestaan is de wereld een nieuwe betekenis te geven in het vervullen van zijn eigen zingeving en in de spiegel van de wereld van uitdrukkingen, die hij om zich heen ontwerpt, zijn creatieve opdracht te kennen en telkens weer opnieuw te toetsen. Doordat het materialisme met de gesel van ontzetting en het opium van geluk de mens van de huidige tijd verdreef uit de waardigheid van zijn opdracht, heeft het hem overgeleverd aan de saaiheid en ellende der zinloosheid. De sociale esthetica heeft hem opnieuw voor de opdracht en verantwoordelijkheid in te zetten, niet om het overleven veilig te stellen, maar het overworden te wagen.
            
Indien onze wereld niet het nuttigheidsbijgeloof inwisselt voor het enthousiasme voor schoonheid, zal ze zich met steeds hoger en daarmee steeds meer met het door instorting bedreigde robotgigantisme opzadelen en tegelijkertijd zich met het vergrauwen van de vermorzelende ledigheid ondermijnen. Het enig praktische is het esthetische. Wie tegenwerpt dat het leven geleefd moet zijn eer het met de bloesems der schoonheid zou kunnen worden omwonden, moge zich het antwoord laten welgevallen dat het consequenter zou zijn om met zo’n averecht leven, dat zich vernedert in plaats van de aansporing die er van uit gaat op zijn waarde te schatten, te stoppen en zich aan de fascinatie van angst en hebzucht over te geven.
           
Het eerste nummer van de reeks Sociaal-esthetische Studies bevat de bewerkte en uitgebreide tekst van het reeds lang uitverkochte geschrift van de schrijver De principes van de Algemene Antroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg. Daaraan toegevoegd werd de eveneens bewerkte en uitgebreide nieuwe versie van Een weg naar het geestelijke Goetheanum en Over het Vrije Hogeschoolwezen, die de uiteenzettingen van de eerste verhandeling met wezenlijke gezichtspunten aanvult. In het aanhangsel vindt men de tekst van de principes (oorspronkelijke statuten) van de Antroposofische Vereniging, afgedrukt, die Rudolf Steiner aan haar oprichting tijdens de jaarwisseling 1923/24 ten grondslag legde.[1] Daarmee is een geschrift ontstaan dat voor iedere nieuwkomer in de Antroposofische Vereniging ter oriëntatie nuttig kan zijn, maar dat misschien ook voor degenen die reeds toegetreden zijn bij het heroverwegen van hun besluit welkom is. Dit geschrift is echter ook als studiemateriaal voor degenen bestemd die zich met een belangrijk gebied van de geesteswetenschap van Rudolf Steiner niet alleen receptief maar ook cognitief bezig willen houden. Moge het als Sociaal-esthetische Studie verder een bijdrage zijn tot inzicht in de crisissituatie van onze tijd en de overwinning van de actuele noden.              
                                                                                                                                                                                                                           Herbert Witzenmann 
                                                            Garmisch - Partenkirchen, januari 1984

_________________________
[1] Zie Aanhangsel II 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten