vrijdag 29 april 2022

III - “Bezint eer gij begint”- Inleiding van de vertaler van deze internet-uitgave

"Het centrale bestuur zal als zijn opgave slechts het realiseren van de statuten te beschouwen hebben; het zal alles moeten doen wat in de richting van de realisering van de statuten ligt."

Rudolf Steiner

"Als iemand zal proberen om de statuten te vernietigen zal ik dat niet toelaten, maar diegene alleen of met allen terugdrijven."

Eed door jonge krijgsmannen ter verdediging 
van Athene afgelegd in de tempel van Argolis 

"De verbinding van de Antroposofische Vereniging (in de buitenwereld) met de beweging (in de geestelijke wereld) moet als een onverbrekelijke begrepen worden, wanneer de Vereniging niet in een toestand wil terugvallen, die haar opdracht en daarmee het gebeuren van haar heroprichting verloochent."

Herbert Witzenmann

De concrete aanleiding voor het hier en nu beschikbaar maken van de vernieuwde versie van deze Sociaal-esthetische studie nr. 3 is ten eerste de intentie van het bestuur van de Antroposofische Vereniging in Nederland (AViN) om de Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen met haar verschillende secties “meer zichtbaar te willen maken”, zoals dat nader bekend werd gemaakt door haar secretaris, de filosoof Auke van der Meij middels een korte, interne concepttekst tijdens een plenaire bijeenkomst van de Sociale Sectie voor Sociale Wetenschappen op 8 juni 2013. Voor dit voornemen kan dit nu op internet beschikbare, aan het Goetheanum verricht geesteswetenschappelijk onderzoek door een voormalige leider van deze Sociale sectie, met de nodige portie goede denkwil, richting wijzend zijn en kan het bovendien als criterium  gelden om te beoordelen in hoever deze beoogde stappen van het bestuur in overeenstemming (zullen) zijn met de intenties van de oprichter van deze school, Rudolf Steiner, die deze overeenstemming van het bestuur en de zogeheten klassenleden van deze school vereist had en waartoe deze zich ook verplicht (zouden moeten) hebben. 

Tevens kan uit deze sociaal-esthetische studie afgeleid worden of de statuten van de AViN wel of niet in overeenstemming zijn met de (later principes genoemde) statuten van de Kerstbijeenkomst ter heroprichting van de Antroposofische Vereniging in 1923 te Dornach, Zwitserland. De statuten van de AViN, als een van de vele plaatselijke (nationale) werkgroepen in de wereld van de Algemene Antroposofische Vereniging (AAV), mogen immers de principes niet weerspreken (zie paragraaf 13 van de principes in aanhangsel II van deze blog). Naast deze principes heeft de AAV echter ook statuten, die op de site Das Goetheanum door de volgende noot ingeleid worden: "Op basis van de Principes en Statuten kan de Algemene Anthroposofische Vereniging steeds opnieuw de vervulling van haar opgave nastreven, 'de denkbaar grootste openheid te verbinden met echte, ware esoterie.' (Rudolf Steiner, GA 260)"

Achter deze zin verhult zich voor "niet-ingewijden" het zogenaamde constitutievraagstuk dat al meer dan 40 jaar na talloze heftige debatten en uiteenzettingen, schotschriften, boeken, conferenties, buitengewone ledenvergaderingen, kostbare juridische processen tussen het bestuur en ledengroeperingen tot zelfs rechterlijke besluiten van de Zwitserse Hoge Raad toe nog steeds niet opgelost is. Het heeft te maken met het feit dat de huidige AAV statuten gebaseerd zijn op de oorspronkelijke statuten van de in 1913 opgerichte Goetheanum Bouwvereniging, die op 8 februari 1925 omgedoopt werd in Algemene Anthroposofische Vereniging en die sindsdien geleidelijk aangepast werden aan de principes, maar deze nog steeds op wezenlijke punten tegenspreken. Dat dit zo is toont een simpele vergelijking tussen beide documenten. Het loont zich om in dit bestek kort op dit constitutievraagstuk in te gaan ter verduidelijking van de achtergrond waartegen deze sociaal-esthetische studie gezien kan worden.   

Tijdens de eigenzinnige initiatieven van het centrale bestuur in 2002 om deze incompatibiliteit tussen de twee juridische documenten op te lossen, onder leiding van de voormalige voorzitter van de AViN Paul Mackay die hier later nog eens ter sprake zal komen, heb ik met vele andere deskundigen ter plekke, o.m. Mees Meeussen uit Den Haag, auteur van het monnikenwerk "Die verhinderte Diskussion", mij veel moeite getroost om aan te tonen tegenover een in dit opzicht slapende meerderheid van leden die het wezenlijke belang van het constitutievraagstuk maar niet konden of wilden inzien, dat de beweegredenen voor deze structurele wijzigingen geheel anders waren dan het bestuur deed voorkomen.  (Zie Schauplatz Goetheanum voor mijn voorstellen aan de buitengewone ledenvergadering in 2002.)  Het droevige resultaat enkele jaren later was dan ook dat de AAV-statuten na al die ophef en commotie in plaats van meer juist minder in overeenstemming met de principes waren gebracht, het bestuur nog meer macht ten opzichte van de leden naar zich toe heeft getrokken in tegenspraak met de letter en geest van oorspronkelijke statuten van Rudolf Steiner en de zijnen die tijdens de Kerstbijeenkomst na drie dagen beraadslaging besloten werden. 

Van wat nu de eigenlijke betekenis van het door meerderheidsbesluiten van het ledenbestand buiten werking stellen cq. de vernietiging van de later principes genoemde statuten is, kan men zich enigszins bewust maken aan de hand van de eerste zin in de bijlage van het weekblad "Das Goetheanum" op 13 januari 1924 waarmee Rudolf Steiner zijn bericht aan de leden begon over de Kerstbijeenkomst: "De Antroposofische Vereniging een vorm te geven zo als die de antroposofische beweging [in de geestelijke wereld] voor haar verzorging behoeft, dat was wat met de zojuist afgelopen Kerstbijeenkomst aan het Goetheanum bedoelt." Helemaal duidelijk zal het de welwillende lezers pas mogelijk worden na het bestuderen en zich eigen maken van deze sociaal-esthetische studie.  

Na deze korte excursie naar Zwitserland nu terug de uitdagingen waarvoor we in eigen land staan en waarvoor deze studie ook de nodige opheldering kan bieden. Mijn opvatting over de comptabiliteit in dit geval van de AViN-statuten met de principes, heb ik , sinds de eerste (onvolledige) editie van deze sociaal-esthetische studie in 1991 is verschenen, tot nu toe binnen de Vereniging schriftelijk en mondeling al vaker geuit met concrete wijzigingsvoorstellen, zoals na te lezen valt in "Het Willehalm Instituut Nieuws" 13a van 27 februari 2000). Die luidt dat de AViN-statuten wel degelijk op beslissende punten in tegenspraak zijn, d.w.z. niet in overeenstemming te brengen zijn met haar “moederstatuten”. Dit kan een ieder op basis van een vergelijking van de principes met de hier in het aanhangsel IV weergegeven statuten van de AViN vaststellen. 

Het allerbelangrijkste wat daarbij opvalt is dat datgene wat in het bovengenoemde citaat uit het begin van deze sociaal-esthetische studie over de noodzakelijke vereniging van het esoterische en exoterische als het identiteitsbepalende element van een antroposofische vereniging structureel volledig ontbreekt. Daardoor wordt haar ware wezen in principe gespleten, in tweeën gedeeld: de uitgave (veruiterlijking) van het werk van Rudolf Steiner wordt niet uitgegeven en verdedigd door de Vrije Hogeschool voor Wetenschappen (verinnerlijking), die als institutie onder die naam in de statuten alleen onder het adres in Dornach, zonder adres in Nederland voorkomt. Bovendien worden, wat de esoterische en vakkundige voordrachten van Rudolf Steiner betreft, ook niet door de Vereniging als manuscripten van de Vrije Hogeschool bevorderd. In deze voordrachten, die door de structureel zich buiten de AViN bevindende uitgeverijen worden, wordt met geen woord erop geattendeerd dat dit manuscripten van die Vrije Hogeschool zijn. (Als dit wel het geval was geweest, zou de Vrije Hogeschool als afdeling van Het Goetheanum, Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen in Zwitserland al veel meer zichtbaarheid hebben gehad, dan tot nu toe het geval is. Ook zou De Antroposofische Vereniging door deze zichtbaarheid meer leden hebben kunnen aantrekken, omdat immers in paragraaf 4 van de principes vastgesteld wordt dat de enige voorwaarde voor het lidmaatschap is dat men "iets gerechtvaardigd ziet in het voortbestaan van zo’n institutie als dat het Goetheanum in Dornach als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap is". Toch ook deze bepaling ontbreekt in artikel 5,Lidmaatschap van de AViN statuten dat slechts over administratieve handelingen gaat.)   
   
Verder ontbreekt in de uitgave van de esoterische en vakkundige voordrachten van Rudolf Steiner hier te lande (maar ook elders in de wereld) in woord en daad het uitgeefbeleid voor die manuscripten van de Vrije Hogeschool, dat tot uitdrukking komt in de door Herbert Witzenmann in deze studie genoemde beschermingsparagraaf 8 van de principes:  de zogeheten Aantekening van de Hogeschool. Deze luidt dat men niet in gesprek dient te gaan, zoals dat immers op vakwetenschappelijk gebied gebruikelijk is, met lieden, zo niet beunhazen, die menen zonder de nodige voorkennis en ervaring, een juist oordeel te kunnen vellen over deze geesteswetenschappelijke materie, die in de intellectuele optiek van het huidige materialistische beschavingsprincipe noodzakelijk als een product van hersenspinsels moet worden gezien en afgedaan. Wat natuurlijk niet betekent dat men tegenover de buitenwereld niet duidelijk moet maken waarom en in hoe ver deze vooroordelen over de manuscripten ongegrond zijn en wat de voorwaarden zijn om deze wel te kunnen beoordelen. Deze morele bescherming van het werk van Rudolf Steiner werd daarentegen als het ware omgedraaid door b.v. tijdens de periode zo'n 14 jaar geleden dat Rudolf Steiner werd aangevallen als racist, juist zulke criticasters uit te nodigen om binnen de Vereniging hun vooroordelen te ventileren!

En in plaats dat de Vrije Hogeschool de uitdaging aannam om de naam en eer van Rudolf Steiner te verdedigen door de buitenwereld dus erop te attenderen dat deze aantijgingen aan het adres van Rudolf Steiner volkomen ongegrond en onterecht waren en dat er bij hem geen sprake van discriminatie en racisme was, zoals ik en anderen tevergeefs in een motie aan de algemene ledenvergadering hadden voorgesteld (
WIN, 14a 5 mei 2000), werd deze eminente hogeschooltaak door het bestuur gedelegeerd aan een commissie onder de leiding van de jurist Ted van Baarda, die uiteindelijke een aantal (16) uitspraken van Rudolf Steiner met terugwerkende kracht als discriminerend bestempelde, zo niet veroordeelde, maar Rudolf Steiner wel vrij sprak van racisme, een conclusie die de media gretig aannamen om het eerste breed uit te smeren met aan het einde een korte slotzin dat Rudolf Steiner dan toch geen racist was. Deze conclusie werd nota bene onder beroep op een anti-discriminatie wetgeving getrokken die de commissie zelf een monstrum had genoemd. Waarbij ook aangetekend moet worden dat deze verkapte veroordeling, dat als een willekeurig iemand deze 16 uitspraken als eigen mening in het openbaarheid zou maken strafbaar is cq. zou kunnen zijn, in flagrante tegenspraak is met de huidige rechtspraak in ons land die altijd eerst kijkt naar wie en onder welke omstandigheden een mogelijke discriminerende uitspraak bezigt en pas dan een concreet oordeel velt. 

Er werd hier dus een algemene, dogmatische wetmatigheid verkondigd die zelfs juridisch niet door de beugel kan. Daarbij komt nog dat een lid van die commissie, wijlen Edith De Clerq-Zubli een minderheidsstandpunt ingenomen had dat geesteswetenschappelijk uitspraken niet juridisch beoordeeld mogen worden maar op hun intrinsieke waarheidsgehalte in de zin van de Aantekening van de Hogeschool. Haar
 standpunt werd echter bij de openbare presentatie van het interim-rapport onder leiding van een speciaal aangestelde voorlichter niet bekend gemaakt, en werd in het eindrapport geheel verlaten. Dat er binnen de Vereniging veel ongenoegen en weerstand was en dat naast de jurist Stephan Geuljans ook een kleine groep antroposofen een kritiek op het werk van de commissie in eigen beheer hebben uitgebracht onder de titel "Geen sprake van...!" werd volledig verzwegen. Hetzelfde lot ondervond mijn "Anthroposofische Kroniek 1994-2001 - Mijlpaal of molensteen" dat ik naar aanleiding van mijn gooi naar het nieuwe voorzitterschap van de AViN in 2011 op een gelijknamige blog heb geplaatst, waar op de hier aangestipte gang van zaken wat uitgebreider wordt ingegaan, en waarin tevens te lezen is hoe tijdens de algemene ledenvergadering in 2011 mijn schriftelijk ingediende voorstellen voor een hervorming van de vereniging afgedaan werden door een louter technisch-administratief argument, dat ik niet voorzien had, en waarna men weer tot de orde van de dag kon overgaan.      

Het wrange daarbij is dat, afgezien van de verkeerde conclusies, de rest van het Van Baarda rapport inhoudelijk helemaal nog niet zo slecht was. De conclusie had echter moeten zijn dat de anthroposofie juist in staat is om alle weerzinwekkende discriminatie  en racisme te overwinnen door een weg te wijzen naar de bewustwording van ons algemeen menszijn. Zo had een van de euvele consequenties van het rapport nooit plaats kunnen vinden, namelijk dat tegen de zin van het bovengenoemde derde citaat in en uit zekere opportunistische gronden, de van discriminatie besmette Rudolf Steiner van zijn werk gescheiden  werd: antroposofie ja, Rudolf Steiner nee, een scheiding waarvoor Rudolf Steiner met zijn vooruitziende blik zeer gewaarschuwd heeft. (Het argument dat niet Rudolf Steiner discrimineert, maar zijn 16 uitspraken wel discriminerend zijn, is onzinnig, bovendien  spreekt artikel 1 van de Grondwet over gelijke behandeling en niet gelijke beschouwing. In die zin Rudolf Steiner te willen veroordelen als iemand die aan welke discriminerende handelingen  dan ook schuldig is geweest, is nog verder gezocht en volledig in tegenspraak met alle berichten van ooggetuigen die hem meestal als een grote mensenvriend hebben beleefd en beschreven. Hij leed er lijdt waarschijnlijk echter nog steeds aan dat hij niet 
begrepen maar, howel dat ook aan het afnemen is,  bewonderd werd en wordt.) In feite werd door de uitwerking van dit Van Baarda rapport op het algemene publiek hier te lande en daarbuiten de omineuze advertentie van het bestuur van de AViN die in februari 1966 op de redactiepagina's van alle vier kwaliteitskranten verscheen dat "voor zover er bij Rudolf Steiner sprake is van een rassenleer nemen wij daarvan uitdrukkelijk afstand van" die scheiding van Rudolf Steiner van zijn werk niet ontzenuwd, maar bevestigd. (Deze advertentie kwam tot stand onder leiding van de toenmalige voorzitter van de Vereniging Paul Mackay, die destijds tevens president van de Triodos Bank was en dus eigenlijk twee petten op had, wat de vraag doet oprijzen of hier geen belangenverstrengeling cq. economische belangen in het spel waren, daar naar verluidt vanwege deze affaire klanten van de Triodos Bank wegliepen.)  Want uit mijn ervaring en contact met (jonge) mensen in de buitenwereld blijkt dat er sindsdien nog veel meer dan voorheen een zekere smet op Rudolf Steiner rust, ja dat zelfs menige antroposoof  er wel twee keer over nadenkt eer hij de naam Rudolf Steiner uitspreekt uit angst door deze smet beroerd te worden.

Dit is slechts een voorbeeld van de vele structurele ongerijmdheden, zoals ook het ontbreken van het vrije initiatiefrecht van de leden om moties in te dienen dat in paragraaf 10 van de principes is verankerd en dat het beoogde evenwicht tussen het bestuur en de leden ontwricht, doordat het volledig aan het bestuur  ligt of een voorstel van een lid wel of niet geagendeerd wordt, ook hier spreek ik uit eigen ervaring. Als laatste zij hier genoemd het, in het licht van paragraaf 14 van de principes, ontbreken van een orgaan van de Vereniging dat zowel uit een buitenblad als een bijlage alleen voor leden bestaat. Vroeger bestond alleen dat laatste onder de titel Mededelingen dat toen onder de mom van vermaatschappelijking plaats heeft gemaakt voor het huidige openbare maandblad Motief dat zich niet meer als orgaan van de Vereniging beschouwt en waarin  externe en eigenlijk de openbaarheid niets aangaande 
interne zaken naast elkaar worden gezet, wat niet de indruk van een clubblad weg kan nemen.

Nogmaals: deze voorbeelden worden hier niet naar voren werd gebracht om oude koeien uit de sloot te halen (hoewel de discussie vooral in Duitsland aantoont dat het vraagstuk antroposofie en racisme helemaal niet van tafel is, zoals het bestuur ooit beweerde), maar om niet verder de kop in het zand te steken en aan te tonen dat deze, en andere onverkwikkelijke, de antroposofie en Rudolf Steiner beschadigende ontwikkelingen, zoals de sluipende teruggang van de antroposofische instellingen, structureel terug te voeren zijn op het veronachtzamen, het niet (willen en weten) nakomen  in binnen- en buitenland van de principes. Want de enige taakomschrijving die Rudolf Steiner noemde tijdens de bespreking op de Kerstbijeenkomst in 1923 van de later principes genoemde statuten, die eigenlijk geen van beide waren maar een gezamenlijke wilsverklaring, dat de enige opgave van het bestuur in het realiseren van deze alomvattende vrijheidsstatuten lag: "Een daarmee is een grote vrijheid gegeven. Maar tegelijk weet men ook wat men aan dit centrale bestuur heeft, want men heeft de statuten en kan daaruit een volledig beeld verkrijgen wat het ooit zal doen."  (Na te lezen in de Rudolf Steiner Gesamtausgabe GA 260 blz. 101). 

Het is de verdienste van Herbert Witzenmann, een persoonlijke leerling van Rudolf Steiner, die van deze de aanbeveling kreeg om de antroposofie op een filosofische wijze  te verdedigen, dat hij als geen ander in o.m. deze studie de reikwijdte van deze op het eerst gezicht raadselachtige uitspraak van Rudolf Steiner over de statuten van de Kerstbijeenkomst heeft aangetoond. Deze verdienste werd hem echter door zijn collega's in het bestuur van de Anthroposofische Vereniging niet in dank afgenomen: hij zag zich genoodzaakt rond 1972 uit het dagelijkse bestuur te treden i.v.m. de zogenaamde boekenkwestie over het verkoop in het Goetheanum van de edities van het beheer van de Rudolf Steiner nalatenschap (Nachlassverwaltung). Deze door de weduwe van Rudolf Steiner Marie Steiner opgerichte beheersinstantie was van opvatting dat sinds de dood van Rudolf Steiner het spirituele voortbestaan van het Goetheanum als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen in principe niet meer mogelijk was en het er alleen nog maar om ging het werk van Rudolf Steiner uit te geven. Tegen deze opvatting, die ook hier te land grotendeels blijkt te zijn ingeburgerd, verzette zich Herbert Witzenmann hevig: immers hoe kon het Goetheanum het zich als als Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschap positionerende instelling permitteren zonder met zichzelf in tegenspraak te raken,  om de edities binnen te halen van de Nachlassverwaltung die het bestaansrecht van de Vrije Hogeschool pertinent afwees? De diepere gronden voor deze stelling worden in deze studie duidelijk gemaakt, en vooral in de eerste in 1993 door het Willehalm Instituut uitgegeven sociaal-esthetische studie "De oergedachte - Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Antroposofische Vereniging": een veruiterlijking zonder de nodige verinnerlijking, een Vereniging zonder een werkelijke Vrije Hogeschool is als een lichaam zonder ziel en uiteindelijk ter dood veroordeeld. Voor deze noodlottige situatie staat m.i. nu ook de Vereniging in Nederland, ja voor vele ontgoochelde oud-leden is deze toestand al lang ingetreden en moet het zelfs nog erger worden eer van enige verbetering sprake kan zijn. 

Zo ver echter is het geloof ik gelukkig nog niet, en het valt dus te hopen dat met behulp van het inzicht dat door dit onderhavige werk te verkrijgen is dat, na een mogelijke algemene vaststelling en bewustwording van de fundamenteel weefselfouten in de structuur van de Vereniging, er eindelijke ingezien wordt dat een algemene revisie van de statuten of zelfs een heroprichting hoogst noodzakelijk is om haar verder in goede banen te kunnen leiden. Daarbij kan een mogelijke genezing van de kinderziektes van deze zich als open prijzende Vereniging als een inspirerend voorbeeld dienen voor voor de overige landelijke antroposofische verenigingen, die in de bovengenoemde zin ook hun structurele grondlagen niet op orde hebben. Maar daarenboven ook voor een algemeen maatschappelijke vernieuwing doordat allerlei samenwerkingsverbanden, zoals verenigingen, stichtingen, bedrijven, scholen etc. zich kunnen oriënteren aan dit handvest der menselijkheid.   .

Dit is dan ook een verdere reden om deze materie hier uit te geven. Want dit handvest is tevens bedoeld als studiemateriaal voor het nieuwste, tot nu toe meest prestigieuze Willehalm project: het doen instellen van een civiele Willehalm-Orde van het Woord als historisch en maatschappelijk onderbouwde aanvulling op de reeds bestaande, door koning Willem I in 1815 ingestelde Militaire Willems-Orde in ons land, een ridderorde die naar niemand anders dan Willehalm of te wel de oorspronkelijke Willem van Oranje is benoemd, de 9de eeuwse stichter van het Oranjehuis, beschermheilige van de ridders en het Keltische christendom, en die bovendien volgens het door het Willehalm Instituut in 2009 uitgebrachte onderzoekswerk Willem van Oranje, Parzival en de Graal – Wolfram von Eschenbach als historicus van Werner Greub de zegsman voor zowel de Parzival als het heldendicht Willehalm van Wolfram von Eschenbach is geweest. 

Hiertoe zal, zoals reeds aangekondigd, een petitie op 28 mei 2014 worden ingediend aan Koning Willem-Alexander, die als enige grondwettelijk bij machte is om op advies van de Raad van Adel een dergelijk aanvullende ridderorde als 
Droom voor ons land en de wereld  in het leven te roepen. Samen met ander studiemateriaal en publicaties van de Willehalm Stichting, te weten  het binnenkort verschijnende De Jezusmysteriën – Rudolf Steiners evangeliënchronologie en de Christusprofetie van Zarathoestra van Werner Greub plus De rechtvaardige prijs – Wereldeconomie als sociale organicaGeldordening als bewustzijnskwestie – Een nieuw financieel stelsel vereist een nieuw beschavingsprincipe, het eveneens binnenkort verschijnende Een nieuwe economische orde – Rudolf Steiners sociale organica en Vormgeven of beheren – Rudolf Steiners sociale organica – Een nieuw beschavingsprincipe van Herbert Witzenmann, vormen zij een wezenlijk deel van de nodige spirituele uitrusting en het oefenmateriaal waarmee een civiele Willehalm-Orde van het Woord te velde kan trekken in het kader van een broodnodig beschavingsoffensief om de huidige crisis waarin de mensheid en aarde verkeert te overwinnen. Een eerste stap daartoe zou kunnen bestaan in het bedenken en oprichten van wat Herbert Witzenmann in zijn bovengenoemde geschriften, maar ook mondeling sinds 1979 (in aanwezigheid van de schrijver dezes), in navolging van Rudolf Steiner in vele variaties heeft onderbouwd en aanbevolen: het in het leven roepen van oases der menselijkheid op biologisch-dynamisch bebouwde grond te midden spirituele centra ter hereniging van kunst, wetenschap en religie, die dan onderling verbonden in het opnemen en uitdragen van het nieuwe beschavingsprincipe, de sociale organica, waarlijk perspectief kunnen bieden op een wereldvredebond en een rechtvaardige wereldeconomie.
Robert Jan Kelder,
Willehalm Stichting,
Amsterdam, 23/24 september 2013

Geen opmerkingen:

Een reactie posten