vrijdag 29 april 2022

IV - "Het oerbeeld van social vormgeving" Voorwoord van de vertaler bij de eerste editie in 1998

"Alle processen van echte sociale vernieuwing
(zonder welke wij de toekomst niet zullen doorstaan)
zullen zich aan het oerbeeld van sociale vormgeving moeten oriënteren
dat Rudolf Steiner heeft gegeven door zijn heroprichting van de Antroposofische Vereniging "
                                                                                     
Herbert Witzenmann

Met het vertalen, uitgeven en presenteren van het werk van Herbert Witzenmann in Nederland werd reeds in 1990 begonnen. Toen werd het eerste deel over de principes van dit nu voor het eerst volledig vertaald geschrift, samen met het manifest “Crisis en alternatief – Zingevend recht en rechtsvormende zingeving in de sociale organica van Rudolf Steiner” als becommentarieerd studiemateriaal uitgegeven voor de landelijke Michaëlswerkconferentie 1990 “Antroposofie en de kunst van de sociale vernieuwing” in Den Bosch.[1]  Het als motto voor deze conferentie gekozen, bovenstaand citaat stamt uit het geschrift “Vormgeven of beheren/ Rudolf Steiners sociale organica – Een nieuw beschavingsprincipe”, dat als werkvertaling op 30 maart 1995 in het Ita Wegmanhuis te Amsterdam werd gepresenteerd en waarvan inmiddels een tweede volledig herziene werkuitgave voorligt.

Over de motivatie en het verloop van de Michaëlswerkconferentie in Den Bosch schreef ik in het voorwoord van de tweede verbeterde uitgave van het studiemateriaal daarvan[2] in 1993 de volgende zinnen: “Deze conferentie was een poging om in de zin van het bovenstaande citaat…de toentertijd nog alom te horen en nu min of meer verstilde politieke kreet van de sociale vernieuwing met spirituele en sociaalorganische substantie in te vullen. Deze poging moet als grotendeels mislukt beschouwd worden. Immers, de door de organisatoren gekoesterde hoop, dat deze als landelijke werkconferentie voor leden van de Antroposofische Vereniging en van de Werkgemeenschap voor sociale driegeleding aangekondigde bijeenkomst een groot genoeg aantal belangstellenden op de been zou brengen en dat daardoor de Antroposofische beweging zelf een nieuwe impuls zou kunnen worden gegeven, deze hoop realiseerde zich niet. Slechts een handje vol leden van de Antroposofische Vereniging kwamen opdagen. Aan dit geringe aantal belangstellenden werd dan door het bestuur van de Antroposofische Vereniging afgeleid dat het hier ter lande nog vrijwel onbekende werk van Herbert Witzenmann niet leeft en het daarom ook niet gesteund dient te worden. Pogingen na afloop van de conferentie om de impuls van de Den Bosch werkgroep Antroposofie en Sociale Driegeleding voort te zetten en daarbij actieve leden en bestuursleden van de Vereniging alsook van de sociale sectie van de zoghehten “Vrije Hogeschool voor Geesteswetenschappen” te interesseren voor de in dit studiemateriaal aangeboden inhouden, leidden tot niets.

In de bijlage van een op 28 mei 1992 uitgegeven eerste Nieuwsbrief van het Willehalm Instituut alsook in een open brief van 13 mei 1993 aan leden van de Antroposofische Vereniging werd aan het bestuur van de Vereniging de vraag gesteld of datgene wat Rudolf Steiner tijdens de Kerstbijeenkomst op 27 december 1923 in Dornach als de enige taakomschrijving voor het centrale bestuur aangaf, namelijk de verwerkelijking van de toen nog statuten geheten principes, waaruit “een volledig beeld te verkrijgen is van wat het bestuur ooit zal doen”, of deze taakomschrijving dus ook voor het bestuur hier te lande geldt, werd jammer genoeg niet beantwoord of gebagatelliseerd.” [3]
          
Een mogelijke verklaring voor dit onbegrip zou kunnen liggen in de extreme hang naar veruiterlijking in deze lage landen, ook wel vermaatschappelijking genoemd, die onder het voorzitterschap van Bernard Lievegoed in de Antroposofische Vereniging ingezet lijkt te zijn en die vooral onder het bewind van Paul Mackay voortgezet werd. Immers, de antroposofie moest eindelijk eens een cultuurfactor van betekenis worden en op de moeilijk, zelfs onmogelijk verteerbare werken van een Duitse filosoof/antroposoof  Herbert Witzenmann zit toch niemand te wachten? Toch ligt aan dit op zichzelf broodnodig voornemen om de antroposofie als nieuw beschavingsprincipe in de buitenwereld te verwezenlijken een foute motivatie ten grondslag, die dramatische gevolgen voor mensheid en aarde heeft. Zoals de oude Rozenkruisers al wisten: voor elke stap naar buiten, dienen er drie stappen naar binnen worden gezet. 

In het nawoord van het als werkvertaling in 1993 uitgegeven geschrift De oergedachte – Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Antroposofische Vereniging van Herbert Witzenmann [4] ben ik daar op ingegaan door eerst te verwijzen naar een uitspraak van Rudolf Steiner: “Want deze (Antroposofische) beweging”, zo schrijft deze in verband met het werk van de filosoof en kentheoreticus Carl Unger (1878-1929), ”zal wat haar diepste intenties betreft haar aanzien in de wereld niet verkrijgen door degene die louter mededelingen over de hogere wereld willen horen, maar door zulke mensen die het geduld hebben om zich een gedachtetechniek toe te eigen die een reële bodem legt voor werkelijk gedegen arbeid, die een skelet verschaft voor het werken in de hogere wereld.”[5]  Vervolgens poneerde ik de stelling dat wat Rudolf Steiner over het werk van Carl Unger zei, namelijk “een weldadige stroming binnen de Antroposofische beweging”, ook van het werk van Herbert Witzenmann gezegd kan worden, en dat “zolang pogingen dit werk te bevorderen door de huidige vertegenwoordiging ook hier te lande afgewezen, gebagatelliseerd, respectievelijk genegeerd worden, de antroposofie zich niet tot een algemene cultuurfactor van enig belang zal ontwikkelen. Zolang gezegd wordt ‘het werk van Herbert Witzenmann leeft hier niet echt, aldus krijgt het niet onze steun’, zal de antroposofie nooit echt tot bloei komen. Integendeel, zolang deze ‘weldadige stroming’ geen institutionele bedding wordt gegeven, zal de antroposofie steeds meer verwateren en zal de Antroposofische Vereniging toenemend machteloos komen te staan tegen bijvoorbeeld zulke beweringen i.v.m. de ‘statutenkwestie van 8 februari 1925’ als zou, naast de Vrije Hogeschool, ook de Antroposofische Vereniging als zodanig überhaupt niet meer bestaan.” [6]
            
Of met het houden van een week lang durende Herbert Witzenmann Conferentie verleden september aan het Goetheanum in Dornach een werkelijke kentering omtrent de bevordering van zijn werk heeft plaatsgevonden? Only time will tell.
            
Diezelfde tijd verbiedt het mij om hier verder uitgebreid in te gaan op mijn motivatie om dit geschrift te vertalen en op de gedachten die mij tijdens het bezig zijn daarmee inspireerden. Maar ook werd ik soms op de rand van de afgrond gebracht vanwege de extreme moeilijkheidsgraad van de materie en de opgave deze hoge, brede en diepe denkinhouden om te zetten in enigszins verstaanbaar Nederlands. Gelukkig kreeg ik ondersteuning van een Neerlandica die voorlopig anoniem wil blijven.

Een gedachte die het me de moeite waard lijkt toch nog weer te geven is dat de nu ongeveer tien jaar durende statutenkwestie werkelijk, zoals Herbert Witzenmann in de “Oergedachte” ook schrijft (op blz. 55), afleidt van het wezenlijke doordat de relatie van de Antroposofische Vereniging tot de (aardse) instellingen te veel aandacht heeft gekregen ten koste van de relatie van de Vereniging tot de Vrije Hogeschool. Moge dit geschrift deze balans enigszins herstellen en tot het besef leiden dat het aanvullen en aanpassen van de ‘principes’ een Hogeschoolopgave is en dat zonder een Vrije Hogeschool de Vereniging niet kan bestaan In een speciale uitgave van het Willehalm Instituut Nieuws hoop ik hierop verder in te gaan. Daarbij hoop ik ook een vervolg te geven op mijn bijdrage “Geestelijke capitulatie?” uit het geschrift van de auteurs W.F. Veltman, M. Meeussen, W. Heyder, en schrijver dezes Geen sprake van…- Kritiek en commentaar op het interimrapport van de commissie Antroposofie en het vraagstuk van de rassen.

Tenslotte nog enkele opmerkingen over deze werkvertaling als zodanig. Hoewel de ‘principes’ toenemend statuten worden genoemd, hun oorspronkelijk benoeming, heb ik er voor gekozen dit woordgebruik niet te volgen, niet alleen vanwege de Duitse titel van dit geschrift, maar ook vanwege het feit dat de ‘principes’ (nog) niet als feitelijke statuten worden gehandhaafd. Wel heb ik het woord Algemene voor de woorden Antroposofische Vereniging uit de titel weggelaten en elders klein geschreven, omdat de ‘principes’ immers statuten van de Antroposofische Vereniging waren. Ook op de door Rudolf Steiner ondertekende lidmaatschapskaarten stond Antroposofische Vereniging. Ook heb ik het woord antroposofie met de ‘h‘ geschreven (hoewel dat nauwelijks nog gebruikelijk is, staat de Vereniging met die schrijfwijze nog formeel geregistreerd). De achternaam Steiner staat zoals in het origineel overal cursief gedrukt. Men moge zich daaraan niet storen. Evenmin aan niet geheel of geheel niet geslaagde pogingen, resp. worstelingen om de vertalingskunst aan de hand van dit werk uit te oefenen. Hier en daar was het nodig de Nederlandse taal, net zoals vermeld was bij de recente vertaling van Heidegger’s “Sein und Zeit”, tot het uiterste te rekken, zo niet geweld aan te doen.

Ik geef dit werk uit handen in het besef dat er nog een lange weg bewandeld dient te worden, eer het een vertaling die af is kan worden genoemd, voor zoverre het überhaupt mogelijk is dit werk te vertalen. Voor opbouwende kritiek houd ik me warm aanbevolen.
                                                                                                                                                                                                          Robert Jan Kelder,
Willehalm Instituut, 11 november 1998



[1] In de in het Motief - Maandblad voor antroposofie, nr. 13 van november gepubliceerde aankondiging van presentaties van deze werkvertaling in Amsterdam op 12 november en Den Haag op 13 november staat als datum van deze conferentie foutief vermeld  1989.  Overigens zal deze werkvertaling ook tijdens een bijeenkomst van de “Kring voor Anthroposofie” op 14 november te Zeist gepresenteerd worden.
[2] Deze uitgave kwam tot stand nadat de eerste oplage van 100 exemplaren uitverkocht was en er via de Utrechtse Pharos Bibliotheek een bestelling binnenkwam van een groep jonge antroposofen in Utrecht rond Maurits in ’t Veld en Jonas van der Sloot voor een exemplaar van alle publicaties en werkvertalingen van het Willehalm Instituut.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten