De verhandeling "De principes van de Algemene Antroposofische Vereniging als levensgrondslag en scholingsweg" [1] en de hier eveneens nieuw gedrukte "Opmerking achteraf" [2], die aanvullend en verklarend materiaal bevat, verschenen onder tijdsomstandigheden die voor de schrijver en met hem vele andere leden van de Algemene Antroposofische Vereniging aanleiding gaven tot grootse zorgen. Een zeer uiterlijk misverstaan daarvan heeft deze gelijkgesteld met pogingen de zog. boekenkwestie op te helderen in overeenstemming met de ondubbelzinnige wil van Rudolf Steiner en de innerlijke samenhang van zijn werk. (Bij de “boekenkwestie“ gaat het om het tragische gegeven, dat het werk van Rudolf Steiner, in tegenstelling tot zijn niet mis te verstane wil en tot de zin en het wezen van de door hem heropgerichte Antroposofische Vereniging, uitgegeven wordt door een vereniging voor het beheer van zijn nalatenschap, die buiten de Algemene Antroposofische Vereniging staat en haar in oorsprong en doelstelling esoterische betekenis en roeping bestrijdt).[3]
De gang van zaken binnen het lidmaatschap van de Antroposofische Vereniging evenals de beschikkingen van de met meerderheid van stemmen besluitende bestuursleden - evenwel zelfs niet door een meerderheidsbesluit van de Vereniging in hun eenzijdige administratieve bevoegdheid gelegitimeerd - waren echter symptomen voor iets wat veel dieper ligt. Hierin kwam het onbegrip voor het wezen van Rudolf Steiners geesteswetenschap en zijn op de grondslagen daarvan opgerichte grootste schepping tot uitdrukking. Dit grootste werk is de grondlegging (zij het ook geenszins voltooiing) van een kennisgemeenschap waarin, overeenkomstig het door Rudolf Steiner in haar geestelijk aangelegde oerbeeld, het initiatieprincipe weer beschavingsprincipe, het inwijdingsprincipe (de kennisweg van de psychische observatiemethode) de vormgevende kracht van het sociale dient te zijn. Wie de betekenis van deze offerdaad van Rudolf Steiner, die hij met de inzet van zijn spirituele existentie alsmede van zijn leven volbracht, ook maar enigszins begrepen heeft, weet dat de ware verbinding met zijn werk niet door kennisoverdracht of kennisverwerving verkregen kan worden. Alleen de ontdekking van de wezenswerkelijkheid van de geestelijke wereld door psychische observatie vermag de weg naar Rudolf Steiner, naar de oercel van zijn werk en naar de daarover beschermend heersende geestelijke machten vinden. Wie deze weg inslaat, verzet zich niet alleen uit inzicht, maar veel meer nog vanuit het zijn wezen vervullend reële eigendom tegen de collaboratie met de tegenkrachten die de spirituele existentie van het werk van Rudolf Steiner vernietigend tegemoet treden. Hierover wordt niet door woorden, maar door daden besloten; ‘t is niet een kwestie van weten, maar van kennisstijl; de hier geldige overtuiging berust niet op overlevering, maar op levende geestesverbinding. Doch niet door het karakteriseren van dwaalsporen alleen (hoezeer ook het scherpen van het onderscheidingsvermogen een onontbeerlijk bestanddeel van elke bewustzijnsvorming is) kan aan de eerlijke zoekende hulp worden geboden. Dit bestaat vooral in het stimuleren van het eigen vermogen tot psychische observatie door middel van een richting wijzend voorbeeld.
Een van de meest lichtende voorbeelden, welks ontsluiting in deze samenhang behulpzaam is, zijn de principes die Rudolf Steiner voor de door hem heropgerichte Antroposofische Vereniging gesticht heeft op een ogenblik dat ze in haar voortbestaan in groot gevaar was. Want Rudolf Steiner heeft destijds in volledig openbare vorm op geheime wijze het oerbeeld van het levende wezen van de antroposofie in deze vereniging verweven. Daarom heeft de schrijver in een wederom zorgwekkend en noodlottig ogenblik op dit openbare geheim gewezen. Hij wilde immers veel minder het dwaalspoor kenschetsen, dan aan mensen die naar helderheid streven en vastberaden zijn een richtsnoer op de weg geven die tot het door Rudolf Steiner reeds aangeduide doel leidt.
Daar het vandaag de dag belangrijker is dan ooit zich de moeite te getroosten om deze weg te vinden, wordt onderhavige studie opnieuw gepubliceerd. De schrijver heeft zich over hetzelfde probleem geuit in zijn toespraak tijdens de Algemene Ledenvergadering van de Algemene Antroposofische Vereniging op Palmzondag van dit jaar en in zijn tegelijkertijd in het tijdschrift “Mitteilungen des Arbeitskreis zur geistgemässen Durchdringung der Weltlage“ verschenen schets Symptomen. Hij zal daarover verder stelling nemen in een bredere uitwerking van zijn toespraak tijdens de Algemene Ledenvergadering van de Algemene Antroposofische Vereniging (die hij overeenkomstig zijn plicht als bestuurslid van het Goetheanum aan de leden in de vorm van een schriftelijke verantwoording[4] zal voorleggen) en in een verdere publicatie over de principes.[5] In de afgelopen jaren heeft hij zich vaak de moeite getroost om in woord en geschrift datgene wat zijn inzicht toegankelijk was weer te geven omtrent de grondslagen van de Antroposofische Vereniging.[6] Wie een institutie zoals het Goetheanum als gerechtvaardigd wil erkennen, dus lid van de Antroposofische Vereniging wil worden of blijven, zal in principe (zij het wellicht in detail op andere wijze) het niet zonder een dergelijke inspanning tot zelfbezinning kunnen stellen, zoals de schrijver het als resultaat van zijn eigen streven naar inzicht toentertijd aan de leden van de Antroposofische Vereniging heeft voorgelegd. Heden richt hij zich opnieuw tot hen in het vertrouwen in de onbedwingbaarheid van de waarheid.
Arlesheim, juni 1979
[1] Voor het eerst verschenen in het tijdschrift Mitteilungen van de Arbeitskreis zur geistgemäben Durchdringung der Weltlage Nr. 9/10, Dornach, 1969.
[2] Idem Nr.15, Dornach, 1970
[2] Idem Nr.15, Dornach, 1970
[3] Bedoeld is hier de “Nachlassverwaltung” in Dornach. In De oergedachte - Rudolf Steiners beschavingsprincipe en de opgave van de Antroposofische Vereniging, Nr.1 in de reeks Sociaalesthetische Studies (Willehalm Instituut, Amsterdam 1993) gaat Herbert Witzenmann nader in op de ontstaansgeschiedenis en geesteshouding van deze beheervereniging. (Noot van de vert.)
[4] 2e druk 1981 Verlag “Beiträge zur Weltlage”, Dornach.
[4] 2e druk 1981 Verlag “Beiträge zur Weltlage”, Dornach.
[5] Speciale uitgave “Mitteilungen des arbeitskreis zur geistgemäben Durchdringung der Weltlage”, Nr. 47, 48, 49 en 50, 1978 (Die “Prinzipien” Rudolf Steiners in ihrer sozialen und spirituellen Bedeutung,”, vertaald in “Beschaving en bescherming - De vragen van de moderne beschaving en de antwoorden van de principes van de Algemene Antroposofische Vereniging", Willehalm Instituut 1994. Noot van de vert.).
[6] Zie vooral de volgende geschriften van de schrijver: “Warum ich dem Beschluss vom 14. Januar 1968 nicht zustimme”, 1968; “Im Vertrauen auf Verständnis”, 1972; “Vergangenheitsschatten und Zukunftslicht”, 1972 (later uitgegeven als “Gestalten oder Verwalten” en door het Willehalm Instituut vertaald als “Vormgeven of beheren”, noot van de vert.); “Im Bemühen um Klärung”, 1973. Deze en andere daartoe behorende Duitstalige geschriften van de schrijver zijn verkrijgbaar bij Gideon SpickerVerlag.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten